Drie studenten - twee sociologen en een architect - onderzochten de huidige publieke betekenis van verzorgingshuizen en scholen. Kunnen dit soort gebouwen, op zoek naar een nieuwe, 21e eeuwse invulling, een netwerkfunctie vervullen voor de buurt? Samen doorplozen de studenten acht casussen in Nederland.
Heel intensief werkten ze samen en ze hadden nog best even willen doorgaan, vertellen ze. Aangetrokken door de maatschappelijke relevantie van het onderwerp, en de kwalitatieve aanpak, werkten Dylhan Groenendijk (scriptie sociologie, Erasmus Universiteit), Nienke Dalinghaus (stage sociologie, Universiteit Utrecht) en Hedwig van der Linden (stage Bouwkunde, Technische Universiteit Delft) aan de vraag wat de toekomstige invulling is van maatschappelijk vastgoed.
De studentenwerkplaats spitste zich toe op vastgoed uit de jaren zeventig: snel opgezette scholen en verzorgingshuizen, met vaak grote gemeenschappelijke ruimtes. Toen was er nog geld voor vierkante meters buiten de persoonlijke kamer. Bouwkundig niet altijd van de beste kwaliteit, maar wel vanuit een sociale gedachte.
Hedwig had zich al verdiept in deze typologieën. Dit type vastgoed, meer dan veertig jaar oud, roept vragen op. Nu mensen langer thuis blijven wonen lopen deze gebouwen leeg en zitten met grote onbenutte ruimtes. Hoe kunnen deze ingevuld worden? Is sloop noodzakelijk, of vernietig je daarmee ook de betekenis van het gebouw voor de buurt?
Buurtfunctie
Om deze vragen te lijf te kunnen moesten ze nadenken over de bredere betekenis van publieke gebouwen. Die hebben een financiële waarde, uiteraard, en misschien een esthetische, maar hebben ze ook een immateriële waarde? Een sociale of publieke waarde? Een school of verzorgingshuis kan bijvoorbeeld ook een plek zijn waar bewoners een kopje koffie drinken, bijeenkomsten kunnen houden of bijvoorbeeld yoga kunnen doen ’s avonds. Ze noemden dit de ‘buurtfunctie’ van publieke gebouwen. “Buurtfunctie vat wel heel mooi iets sociologisch in iets ruimtelijks. Want je hebt de buurt, dat zijn mensen, en de buurt is ook een plek”, zegt Hedwig.
Het onderzoek vond plaats op en met de Veldacademie, binnen een breder project met het Planbureau van de Leefomgeving. De studenten deden veldwerk op acht locaties in Nederland.
Een andere wereld
Dylhan onderzocht één casus in de diepte: verzorgingshuis De Evenaar. Mensen die nog zelfstandig kunnen leven zijn er vertrokken, De Evenaar huisvest daarom alleen nog mensen die echt zware zorg nodig hebben. “We verwachtten dat oudere mensen die nog thuis wonen misschien gebruik zouden maken van de faciliteiten in zo’n verzorgingshuis. En dat er dan een leuke wisselwerking tussen bezoekers en bewoners ontstaat. Maar wat gebeurt er als iedereen die sterk genoeg is blijft thuiswonen: de enige die overblijven zijn de mensen die er echt slecht aan toe zijn”.
De buurtfunctie van dit verzorgingshuis is zeer gering, denkt hij, het had evengoed ergens anders kunnen staan. Zeventig procent van de bewoners kon nog maar zeer moeilijk communiceren. Er wonen vooral demente ouderen en hoogbejaarden. Mensen uit de wijk hebben geen interesse om een kaartje te komen leggen of een praatje te maken, de kloof is te groot.
“Het was voor mij al onmogelijk om interviews te houden onder bewoners, vertelt Dylhan. Daarom observeerde hij wekenlang wat er gebeurde in het verzorgingshuis. “Je netwerk uitbouwen, sociaal kapitaal opbouwen, dat doen deze ouderen niet meer. Maar ze halen wel wat uit de soms mechanisch overkomende interactie die ze met andere bewoners hebben. De waarde van het vluchtige contact dat mensen hebben lijkt me niet totaal verwaarloosbaar, ook al kun je het geen buurtfunctie noemen”.
Ontbinden
Verzorgingshuizen uit de jaren zeventig werden vaak in de kern van een wijk gesitueerd, rondom een cluster voorzieningen, zoals een supermarkt of bibliotheek. Wat dat betreft heeft zo’n gebouw ook wel veel potentie, het zit op een hele prominente plek. Als je nadenkt over herbestemmen van zo’n gebouw moet je die context meenemen, vindt Hedwig.
Tegelijkertijd ontbinden buurten ook. Mensen worden mobieler, ouderen blijven langer vitaal: ze kunnen met de auto naar een supermarkt ver weg. Dit geldt ook voor scholen: er komen er steeds meer langs de snelweg, goed bereikbaar met de auto, zodat ouders van heinde en ver hun kinderen er makkelijk kunnen afleveren. Dit soort voorzieningen raken daardoor losgekoppeld van de buurt en daarmee vermindert de buurtfunctie. Nienke wijst op het scherpe contrast met mensen die zware zorg nodig hebben: die komen juist nauwelijks meer buiten.
Nienke: “Op het platteland zie je wat anders gebeuren. Daar zagen we meer vitale ouderen in de verzorgingshuizen zitten. En daar hebben mensen meer binding met de buurt en het gebouw, en dan komen er mensen uit de buurt op bezoek. Mensen uit de buurt kennen de bewoners en ze kennen ook het gebouw, ze hebben bij wijze van spreken zelf nog geholpen de eerste steen te leggen. Dan is zo’n gebouw betekenisvol en maakt het deel uit van de sociale structuur van de wijk. “Maar dat kan over tien of twintig jaar ook heel anders zijn, als er alleen mensen met zware zorg zitten. Of als er mensen van de ene wijk naar de andere worden overgeplaatst”.
Samenwerken
“Wat ik heel leuk vond van de onderzoekswerkplaats was de combinatie van sociologie en bouwkunde”, zegt Hedwig. “ Binnen de studie Bouwkunde blijft een term of begrip, zoals ‘ontmoetingsplek’, wat vager. Sociologen gaan daar dieper op in.” Andersom hebben de sociologen ook veel geleerd van de architect. Dylhan: “Ik ging anders naar zo’n gebouw kijken. Hedwig liet zien dat er veel gekke, donkere hoeken in dat verzorgingshuis zaten, en er waren veel toegangen tot de gemeenschappelijke ruimte. Dat maakt het heel onrustig, overal kunnen mensen vandaan komen. Dat vind ik boeiend: hoe indelingen van de ruimte het gedrag van mensen kunnen beïnvloeden”.
Leerzaam
Zouden de studenten iedereen aanraden bij de Veldacademie te studeren? Misschien is niet iedereen geschikt, je moet zelfstandig kunnen werken. “Je wordt niet bij de hand genomen”, vertelt Hedwig. De begeleiders bij de Veldacademie brengen structuur aan en zijn beschikbaar voor vragen, er wordt van je verwacht dat je zelf initiatief neemt. “En je moet nieuwsgierig zijn, echt in een maatschappelijk onderwerp willen duiken, de vraag achter de vraag zien. Als je een klik hebt met het thema en daar diep op in kunt gaan, dan ontdek je dingen.”
Er is veel ruimte voor eigen input bij de Veldacademie, je kunt je eigen onderzoek vormgeven. En je krijgt ontzettend veel input. Zo maakten ze als deel van de veldexcursie naar New York een vergelijking tussen maatschappelijk vastgoed in Rotterdam en in New York. Daar zijn ze bijvoorbeeld van de mengingsgedachte afgestapt. Ze vinden het beter als mensen aansluiting vinden bij hun eigen gemeenschap, een eigen clustertje bouwen. In dat netwerk vinden ze sneller een baan en kunnen ze voor elkaar zorgen. Dat is een heel ander perspectief dan hier in Nederland, waar we juist de nadruk leggen op integreren.
Ze hebben veel ervaring opgedaan met kwalitatieve onderzoeksmethoden. Interviewen, vragen leren stellen, wanneer stel je gesloten en wanneer open vragen, observeren. En schrijven, dat leer je ook wel. Dylhan: “ik kreeg veel commentaar op mijn stukken, dat was eerst confronterend maar ik dacht ook: oei, dit gaat ergens over. Ik ben veel bewuster gaan schrijven, meer gaan denken wat er eigenlijk staat”.
En alle drie willen ze verder met het onderzoek, liefst bij de Veldacademie. Dylhan: “Ik denk dat dat een goed teken is. De kennis ligt bij ons, je voelt je echt een expert”.
Interview: Melissa van Amerongen, september 2016