De Veldacademie staat met de poten in de modder van de Rotterdamse Wijkaanpak. Hierdoor wordt de problematiek van dichtbij beleeft: verouderde en eenzijdige woningvoorraad, kansarme bevolking en noodzaak tot het herontwikkelen van bedrijfs- en haventerreinen. Om een brede blik te behouden en problemen het hoofd te kunnen bieden op creatieve manieren is Veldacademie op excursie gegaan naar twee duitse steden: Duisburg en Leinefelde-Worbis. De steden geven een verassend beeld met veel overeenkomsten en tegelijkertijd cruciale verschillen waar veel van geleerd kan worden.
Duisburg
Duisburg lijkt in veel opzichten op Rotterdam. De stedelijk – industriële agglomeratie staat wereldwijd bekend om zijn grootschalige staal- en productieindustrie. Gelegen aan de Rijn bezit Duisburg de grootste binnenhaven ter wereld. Daarnaast is ook de socio-economische problematiek van het Ruhrgebied niet onbekend. De stedelijke ontwikkeling die al enkele decennia geleden is ingezet ter verbetering van de leefbaarheid heeft daarin verschillend effect gehad. Een drietal projecten zijn in deze stad bezocht.
Innenhafen entwicklung
De Innehafen wordt het nieuwe visitekaartje van het centrumgebied. Het doel van het project is om het gebied aantrekkelijk te maken voor investeerders en bewoners. De combinatie werken en wonen is een belangrijk thema. Een aantal vernieuwende ideeën die in dit project tot uiting worden gebracht zijn het wonen aan collectieve tuinen en aan waterzuiverende grachten. Daarnaast is er een speeltuin geopend in het midden van het gebied wat een positief effect heeft gehad op het aantrekken van starters die zich in dit gebied wilden vestigen. In veel opzichten lijkt dit gebied op de Kop van Zuid.
Ruhrort
Op enkele kilometers afstand van het stadscentrum ligt Ruhrort, een vestingstadje en stadsdeel van Duisburg. Het ligt geïsoleerd van de rest van de stad en heeft een historisch karakter, wat gelijkenissen oproept met Pernis. Ook de nadruk op de Grünraume als overgang met de omliggende industriegebieden komt overeen. In het gebied liggen veel projecten stil door gebrek aan financiering. Dit komt doordat het grotendeels private vastgoed leegstaat (voornamelijk winkelbestand) met als gevolg dat men weinig middelen heeft om te sturen. Om toch ontwikkeling te stimuleren haakt het stadsdeel aan bij regionale ontwikkelprogramma’s waardoor in het gebied wel een verbetering heeft plaats gevonden met betrekking tot stedelijke inrichting. Ook multinational Haniel, waarvan de hoofdlocatie gevestigd is in Ruhrort, heeft hier aan bijgedragen. Zij investeren onder andere in de representativiteit van het gebied. De vraag blijft wel hoe duurzaam de ontwikkeling eigenlijk is aangezien de geïsoleerde ligging de voornaamste boosdoener lijkt te zijn van het wegtrekken van ondernemers.
Bruckhausen
Vergroening is het mantra in het Ruhrgebied en dit wordt kracht bijgezet met een bezoek aan de wijk Bruckhausen. Het wijkje valt nagenoeg in het niet bij de enorme ThyssenKrupp staalfabriek die om de wijk heen ligt. De woningen die direct aan de fabriek grenzen staan nagenoeg allemaal leeg, wat een bijzonder contrast geeft in de wijk. De gemeente heeft besloten om 300 woningen te onteigenen en te slopen om het overgebleven woningbestand te kunnen behouden en te versterken. Op de plaats van de sloop wordt een groot park aangelegd dat mede wordt gefinancierd door ThyussenKrupp. Een vergelijkbare situatie is niet terug te zien in Rotterdam echter is de manier waarop de problematiek wordt aangepakt wel inspirerend. Door al meer dan 15 jaar lang te investeren in sociale netwerken, is er een bijzonder goede verstandhouding ontstaan met de bewoners. Het plan geniet dan ook draagvlak onder de bevolking van Bruckhausen. De sporen hiervan zijn zichtbaar door het gemak waarmee tijdelijke invulling van braakliggende terreinen wordt georganiseerd met muurschilderingen en ontmoetingsplekken. Een andere belangrijke succesfactor in dit project is het eigen mandaat met financiële middelen dat het ´Stadtenwicklungsgesellschaft´ heeft.
Leinefelde
Leinefelde-Worbis is een kleine gemeente vlak over de grens van de voormalige DDR met slechts 19.700 inwoners. Na de eenwording kreeg Leinefelde een ongekend grote klap te verwerken. Door privatisering en de daaropvolgende sluiting van bedrijven verloor plots 70% van de bevolking hun baan. Dit zou met alle zekerheid leiden tot een leegloop van de stad, zoals met veel andere Oost-Duitse steden is gebeurd. De huizen die leeg zouden komen te staan, zijn woningen die zijn gebouwd in de DDR periode in de grootschalie Plattenbau wijken. Om dit niet te laten gebeuren heeft de gemeente ingegrepen. De burgemeester, die zelf is opgegroeid in deze stad, ging het experiment aan de woningen te renoveren op de meest uiteenlopende wijzen. De leegstand die was ontstaan, gecombineerd met de flexibiliteit van de montagebouw, werd aangewend als kans om de flats te transformeren tot betaalbare ruime woningen. Daarbij werden de lastig verhuurbare woningen op de begane grond van een ruime tuin voorzien, waardoor deze opeens zeer gewild werden, en werden de flats in aantal bouwlagen en aantal woningen gereduceerd en hoogwaardig gerenoveerd. Geld hiervoor werd verkregen door gemeentelijke grond te verkopen ten behoeve van nieuwe bedrijventerreinen. Dit zorgde tegelijkertijd voor een vooruitzicht op werk. Een zeer helder en consequent uitgevoerd plan heeft er uiteindelijk toe geleid dat de bevolking massaal vertrouwen kreeg in de toekomstige woonsituatie en daarmee besloot te blijven of zelfs weer terugkeerde.
De problematiek zoals die is aangetroffen in deze twee Duitse steden is op bepaalde vlakken beduidend groter dan de problematiek die in Rotterdam speelt op vergelijkbare terreinen. Generieke vragen die tijdens de reis aan de orde kwamen bedroegen ondermeer: In hoeverre zijnbedrijven en andere private partners te binden aan de stedelijke ontwikkeling van omliggende gebieden en welke rol kunnen ze daarin spelen? Op welke manier zorgen we voor continuïteit in stedelijke ontwikkeling waarbij afstand wordt gecreëerd van de politieke waan van de dag? Op welke manier kunnen we investeren in sociale netwerken, zodanig dat bewoners vanuit draagvlak participeren in de kwaliteit van de stedelijke ontwikkeling?